Een ode aan de kater

Kater

We hebben inmiddels de tweede maand aan social distancing achter de rug. Dat betekent dat het minimaal twee maanden geleden is dat we voor het laatst met onze vrienden proostten in onze favoriete stamkroeg. Twee maanden sinds we onszelf in het openbaar voor schut zetten, twee maanden sinds we eens écht goed krokant wakker werden. Inmiddels zijn we het allemaal wellicht wat meer gewend, maar denken  vol nostalgische, warme gevoelens terug aan de tijden dat onze zaterdagnachten een stukje turbulenter waren dan de tegenwoordige 10u-in-bed-lig-routine. Wij hebben in ieder geval enorm veel heimwee naar onze oude levens. We missen de feestjes, de festivals, de vertrouwde rotkoppen van onze vrienden en het incidentele kwart voor viertje dat we in de ochtend ons bed uit trapten. Fuck, wat zeggen we: we missen zelfs onze katers. Daarom bij deze een ode aan de rotzooi die voorheen het leven van onze levers zuur maakten. Een ode aan de kater.

Een ode aan de kater

Daar lig je. Nét kut, precies wakker geworden in het midje van een tergende oorlog die gaande is in je ledematen. Je maag staat op standje Atlantische oceaan, fel licht van de ochtendglorie penetreert agressief je flinterdunne oogleden en je mond is vervuld met de bitterzoete smaak van aangereden wild. Buiten is het leven al begonnen en ieder klein geluidje dringt als een drilboor je met zweet doordrenkte harsens binnen. Geforceerd probeer je het moment nog even uit te stellen door je ogen dicht te knijpen, maar de harde waarheid begint tot je door te dringen. Er is geen ontkomen aan. Die laatste baco van gisteravond moet en zal nú zijn weg naar buiten vinden. En het maakt ‘m niet uit welke uitgang die daarvoor moet nemen. 

Uurtje later. Je bent van je bed, naar de wc vloer, naar je bank verplaatst. En aan het strijden als nooit tevoren. Je hebt nog niet op je telefoon durven kijken maar hoort af en toe dat bekende getril van je vrienden die langzaamaan de groepsapp binnendruppelen. Met gefronst hoofd besluit je de moed bij elkaar te verzamelen en het felle licht van je telefoon te trotseren. Weet iemand in godsnaam wat jij gister uitgevoerd hebt? Jij niet meer. Je vraagt je af hoe je überhaupt in je eigen bed beland bent. Aan de foto’s die binnenstromen op je scherm te zien, heb je echter niet je meest florissante momentjes beleefd.  Kennelijk voelde je de behoefte om je toch al niet zo denderende reputatie nog extra leven in te blazen. Nu maar hopen dat je met deze flaneerbeermindset niet dezelfde content gecreëerd hebt voor de lokale partyfotograaf.

Wanhopig neem je nog maar ‘n paracetamolletje, al is het maar voor de smaak. En langzaam maar zeker begint de kettingzaag in je hersenen ruimte te maken voor je gedachten. Één voor één druppelen de beelden van afgelopen nacht je hoofd binnen, als kleine flarden van herinneringen. En nee, het is weinig goeds. Zoals je al verwachtte. Met rode oortjes denk je terug aan hoe je afgelopen nacht deelnam aan praktijken die het daglicht niet kunnen verdragen. Je cringed en haat je zelf lichtelijk, wetende dat jij volgende week waarschijnlijk weer op precies dezelfde plek eindigt.

Kunnen we even een momentje stilte houden voor helse, maar prachtige ochtenden als deze? Een momentje liefde voor de zoete gevoelens van spijt en dat laatste drankje dat precies de genadeklap was? Een klein, kort, maar krachtig memoriam voor de aanslagen die we pleegden op onze levers? Voor hoe we op maandagen met onze collega’s een collectief ‘wie-heeft-de-grootste’ klaagmomentje hielden? Voor het zelfmedelijden, de drankgeur die zelfs na een douche hardnekkig uit je poriën blijft komen en voor de mysterieuze blauwe plekken op je knieën? Want man, man. Wat missen wij die katers!